Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
предпочитать
Многие дети предпочитают конфеты здоровой пище.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
отпускать
Вы не должны отпускать ручку!
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
считать
Она считает монеты.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
подготавливать
Она подготовила ему большую радость.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
выбегать
Она выбегает в новых туфлях.
cms/verbs-webp/47737573.webp
geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
интересоваться
Наш ребенок очень интересуется музыкой.
cms/verbs-webp/116877927.webp
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
устраивать
Моя дочь хочет обустроить свою квартиру.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
открывать
Можешь, пожалуйста, открыть эту банку для меня?
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
доставлять
Он доставляет пиццу на дом.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
трогать
Он трогает ее нежно.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
участвовать
Он участвует в гонке.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
жечь
Мясо не должно обжигаться на гриле.