Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
вести
Он ведет девушку за руку.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
производить
Можно производить дешевле с роботами.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
ждать
Дети всегда ждут снега.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
вытаскивать
Сорняки нужно вытаскивать.
cms/verbs-webp/91643527.webp
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
застревать
Я застрял и не могу найти выход.
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
понимать
Я наконец понял задание!
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
откладывать
Я хочу откладывать немного денег каждый месяц на будущее.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
любить
Она очень любит своего кота.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
платить
Она заплатила кредитной картой.
cms/verbs-webp/106997420.webp
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
оставлять нетронутым
Природа оставлена нетронутой.
cms/verbs-webp/106787202.webp
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
приходить
Папа, наконец, пришел домой!
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
исследовать
Люди хотят исследовать Марс.