Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
сжигать
Огонь сожжет много леса.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
ждать
Нам еще придется ждать месяц.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
решать
Она не может решить, в каких туфлях идти.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
открывать
Можешь, пожалуйста, открыть эту банку для меня?
cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
помолвиться
Они тайно помолвились!
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
писать
Дети учатся писать.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
возвращаться
Бумеранг вернулся.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
выставлять
Здесь выставляется современное искусство.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
убеждать
Ей часто приходится убеждать свою дочь есть.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
отменить
Рейс отменен.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
красить
Я нарисовал для вас красивую картину!
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
жечь
Мясо не должно обжигаться на гриле.