Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/92266224.webp
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
выключить
Она выключает электричество.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
открывать
Сейф можно открыть секретным кодом.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
нанимать
Претендента взяли на работу.
cms/verbs-webp/104825562.webp
instellen
Je moet de klok instellen.
устанавливать
Вы должны установить часы.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
ссылаться
Учитель ссылается на пример на доске.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
резать
Парикмахер режет ей волосы.
cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
угадывать
Вам нужно угадать, кто я!
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
создавать
Он создал модель для дома.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
строить
Когда была построена Великая китайская стена?
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
подписывать
Он подписал контракт.
cms/verbs-webp/79404404.webp
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
нуждаться
Мне жаждно, мне нужна вода!
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
оставлять
Хозяева оставляют своих собак мне на прогулку.