Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
заниматься
Она занимается необычной профессией.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
путешествовать
Я много путешествовал по миру.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
отставать
Часы отстают на несколько минут.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
нанимать
Претендента взяли на работу.
cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
думать
В карточных играх нужно думать наперед.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
убивать
Я убью муху!
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
разрушать
Торнадо разрушает много домов.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
проходить
Студенты прошли экзамен.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
искать
Полиция ищет преступника.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
искать
Я ищу грибы осенью.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
сидеть
Много людей сидят в комнате.
cms/verbs-webp/112970425.webp
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
расстраиваться
Ей становится плохо, потому что он всегда храпит.