Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
производить
Можно производить дешевле с роботами.
cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
показать
Я могу показать визу в своем паспорте.
cms/verbs-webp/71260439.webp
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
писать
Он написал мне на прошлой неделе.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
жить
Они живут в коммунальной квартире.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
произносить речь
Политик произносит речь перед многими студентами.
cms/verbs-webp/106682030.webp
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
находить снова
Я не мог найти свой паспорт после переезда.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
спрашивать
Он просит у нее прощения.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
смотреть вниз
Я мог смотреть на пляж из окна.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
подружиться
Эти двое подружились.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
забыть
Она теперь забыла его имя.
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
обанкротиться
Бизнес, вероятно, скоро обанкротится.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
красить
Я нарисовал для вас красивую картину!