Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/90032573.webp
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
знать
Дети очень любознательны и уже много знают.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
получать
Я могу получать очень быстрый интернет.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
ждать
Нам еще придется ждать месяц.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
пустить вперед
Никто не хочет пустить его вперед у кассы в супермаркете.
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
приходить
Рад, что ты пришел!
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
отменить
Рейс отменен.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
вести
Он ведет девушку за руку.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
обходиться
Ей приходится обходиться маленькими деньгами.
cms/verbs-webp/122632517.webp
misgaan
Alles gaat vandaag mis!
идти наперекосяк
Сегодня всё идёт наперекосяк!
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
рассказать
У меня есть что-то важное, чтобы рассказать тебе.
cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
облагать налогом
Компании облагаются налогами различными способами.
cms/verbs-webp/75423712.webp
veranderen
Het licht veranderde in groen.
меняться
Свет поменялся на зеленый.