Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/61245658.webp
uitspringen
De vis springt uit het water.
выпрыгивать
Рыба выпрыгивает из воды.
cms/verbs-webp/124575915.webp
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
улучшать
Она хочет улучшить свою фигуру.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
обращать внимание
Нужно обращать внимание на дорожные знаки.
cms/verbs-webp/85860114.webp
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
идти дальше
Вы больше не можете идти с этой точки.
cms/verbs-webp/92266224.webp
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
выключить
Она выключает электричество.
cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
обновлять
Живописец хочет обновить цвет стены.
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
звонить
Кто звонил в дверной звонок?
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
решать
Она не может решить, в каких туфлях идти.
cms/verbs-webp/25599797.webp
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
экономить
Вы экономите деньги, когда понижаете температуру в комнате.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
помогать
Все помогают ставить палатку.
cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
служить
Собаки любят служить своим хозяевам.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
подружиться
Эти двое подружились.