Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
пускать
Следует ли пускать беженцев на границах?
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
уходить
Он ушел с работы.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
входить
Корабль входит в гавань.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
удивлять
Она удивила своих родителей подарком.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
следовать
Цыплята всегда следуют за своей матерью.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
спасать
Докторам удалось спасти ему жизнь.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
обратиться
Мой учитель часто обращается ко мне.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
подчеркивать
Он подчеркнул свое утверждение.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
скучать
Ему очень не хватает своей девушки.
cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
помолвиться
Они тайно помолвились!
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
подчиняться
Все на борту подчиняются капитану.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
резать
Парикмахер режет ей волосы.