Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/90309445.webp
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
проходить
Похороны прошли позавчера.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
высказываться
Она хочет высказаться своей подруге.
cms/verbs-webp/102853224.webp
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
собирать
Языковой курс объединяет студентов со всего мира.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
бежать к
Девочка бежит к своей матери.
cms/verbs-webp/129403875.webp
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
звонить
Колокольчик звонит каждый день.
cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
голосовать
Избиратели сегодня голосуют за свое будущее.
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
находить обратный путь
Я не могу найти обратный путь.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
образовывать
Мы вместе образуем хорошую команду.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
вернуть
Устройство неисправно; продавец должен вернуть его.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
тратить
Она потратила все свои деньги.
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
звонить
Вы слышите, как звонит колокольчик?
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
ударять
В боевых искусствах вы должны уметь хорошо ударять.