词汇
学习动词 – 荷兰语

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
喜欢
她更喜欢巧克力而不是蔬菜。

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
调慢
很快我们又要把时钟调慢。

denken
Je moet veel denken bij schaken.
思考
下棋时你需要深思熟虑。

leiden
Hij leidt graag een team.
领导
他喜欢领导一个团队。

boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
生气
因为他总是打鼾,所以她很生气。

moeten
Hij moet hier uitstappen.
必须
他必须在这里下车。

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
确认
她能向她的丈夫确认这个好消息。

knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
拥抱
他拥抱他年迈的父亲。

besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
降低
当你降低室温时,你可以节省钱。

tellen
Ze telt de munten.
数
她数硬币。

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
表达
她想对朋友表达自己的想法。
