词汇
学习动词 – 荷兰语

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
说服
她经常要说服她的女儿吃东西。

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
经过
两人彼此经过。

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
让进
人们永远不应该让陌生人进来。

bespreken
Ze bespreken hun plannen.
讨论
他们在讨论他们的计划。

melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
报告
她向她的朋友报告了这个丑闻。

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
犯错
仔细想想,这样你就不会犯错!

op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
裁剪
面料正在被裁剪到合适的大小。

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
工作
摩托车坏了,不再工作了。

geloven
Veel mensen geloven in God.
相信
许多人相信上帝。

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
依赖
他是盲人,依赖外部帮助。

openen
Het kind opent zijn cadeau.
打开
孩子正在打开他的礼物。
