词汇
学习动词 – 荷兰语

geloven
Veel mensen geloven in God.
相信
许多人相信上帝。

rennen
De atleet rent.
跑
运动员跑。

terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
回电话
请明天给我回电话。

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
存在
恐龙今天已经不存在了。

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
提起
直升机将两名男子提了起来。

ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
开发
他们正在开发一种新策略。

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
使无言以对
惊喜使她无言以对。

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
住
他们住在合租公寓里。

verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
丰富
香料丰富了我们的食物。

boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
生气
因为他总是打鼾,所以她很生气。

doden
Ik zal de vlieg doden!
杀
我要杀掉这只苍蝇!
