词汇
学习动词 – 荷兰语

omgaan
Men moet met problemen omgaan.
处理
必须处理问题。

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
挤出
她挤出柠檬汁。

haten
De twee jongens haten elkaar.
讨厌
这两个男孩互相讨厌。

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
迷路
在树林里很容易迷路。

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
投票
选民们今天正在为他们的未来投票。

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
出去
孩子们终于想出去了。

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
探索
宇航员想要探索外太空。

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
发生
梦中发生了奇怪的事情。

geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
给
她的男朋友为她的生日给了她什么?

verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
被打败
较弱的狗在战斗中被打败。

durven
Ik durf niet in het water te springen.
不敢
我不敢跳进水里。
