词汇
学习动词 – 荷兰语

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
聊天
他经常和他的邻居聊天。

controleren
Hij controleert wie daar woont.
检查
他检查谁住在那里。

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
推
汽车停了下来,必须被推动。

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
存储
女孩正在存储她的零花钱。

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
响
你听到铃声响了吗?

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
表达
她想对朋友表达自己的想法。

wachten
Ze wacht op de bus.
等待
她正在等公共汽车。

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
丢失
等一下,你丢了你的钱包!

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
原谅
我原谅他的债务。

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
忍受
她几乎无法忍受疼痛!

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
出去
女孩们喜欢一起出去。
