词汇
学习动词 – 荷兰语

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
决定
她不能决定穿哪双鞋。

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
移动
多移动是健康的。

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
卖
商贩正在卖很多商品。

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
叫醒
闹钟在上午10点叫醒她。

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
帮助
大家都帮忙搭建帐篷。

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
搬家
我的侄子正在搬家。

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
销毁
文件将被完全销毁。

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
出版
出版商已经出版了很多书。

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
躺
孩子们一起躺在草地上。

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
准备
他们准备了美味的餐点。

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
切
为了沙拉,你需要切黄瓜。
