词汇
学习动词 – 荷兰语

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
减少
我绝对需要减少我的取暖费用。

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
通过
学生们通过了考试。

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
想出去
孩子想出去。

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
汇聚
语言课程将来自世界各地的学生汇聚在一起。

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
通过
水太高了; 卡车不能通过。

stoppen
De vrouw stopt een auto.
停下
女人让一辆车停下。

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
回答
学生回答了问题。

eisen
Hij eist compensatie.
要求
他正在要求赔偿。

studeren
De meisjes studeren graag samen.
学习
女孩们喜欢一起学习。

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
清洁
工人正在清洁窗户。

beginnen
School begint net voor de kinderen.
开始
孩子们的学校刚刚开始。
