词汇
学习动词 – 荷兰语
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
避免
她避开了她的同事。
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
互相看
他们互相看了很长时间。
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
丢失
等一下,你丢了你的钱包!
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
批评
老板批评员工。
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
打开
你能帮我打开这个罐头吗?
stoppen
De vrouw stopt een auto.
停下
女人让一辆车停下。
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
下划线
他下划线了他的陈述。
eindigen
De route eindigt hier.
结束
路线在这里结束。
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
追
妈妈追着她的儿子跑。
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
忽视
孩子忽视了他妈妈的话。
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
管理
谁管理你家的钱?