词汇
学习动词 – 荷兰语

aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
雇佣
该公司想要雇佣更多的人。

recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
有权
老人有权领取养老金。

staan
De bergbeklimmer staat op de top.
站立
登山者站在山峰上。

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
扑灭
消防部门从空中扑灭火灾。

trekken
Hij trekt de slee.
拉
他拉雪橇。

een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
发言
政治家在许多学生面前发表演讲。

horen
Ik kan je niet horen!
听
我听不到你说话!

aansteken
Hij stak een lucifer aan.
燃烧
他点燃了一根火柴。

sluiten
Ze sluit de gordijnen.
关闭
她关上窗帘。

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
建设
孩子们正在建造一个高塔。

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
为...工作
他为了他的好成绩而努力工作。
