词汇
学习动词 – 荷兰语

kussen
Hij kust de baby.
亲吻
他亲吻了婴儿。

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
看
每个人都在看他们的手机。

luisteren
Hij luistert naar haar.
听
他在听她说话。

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
接受
我不能改变它,我必须接受。

branden
Er brandt een vuur in de open haard.
燃烧
壁炉里燃烧着火。

houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
爱
她非常爱她的猫。

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
期待
孩子们总是期待雪。

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
被撞
一名骑自行车的人被汽车撞了。

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
提及
老板提到他会解雇他。

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
混合
需要混合各种成分。

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
叫醒
闹钟在上午10点叫醒她。
