词汇
学习动词 – 荷兰语
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
跟随
小鸡总是跟着它们的妈妈。
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
设定
正在设定日期。
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
推
护士推着病人的轮椅。
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
雇佣
该公司想要雇佣更多的人。
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
让...前面
没有人想在超市结账时让他走在前面。
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
原谅
我原谅他的债务。
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
为...工作
他为了他的好成绩而努力工作。
kijken
Ze kijkt door een gat.
看
她透过一个孔看。
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
打电话
她只能在午餐时间打电话。
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
告诉
我有重要的事情要告诉你。
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
去
你们两个要去哪里?