词汇
学习动词 – 荷兰语

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
信任
我们都互相信任。

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
支持
两个朋友总是想互相支持。

geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
适合
这条路不适合骑自行车。

voeden
De kinderen voeden het paard.
喂
孩子们在喂马。

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
告诉
她告诉她一个秘密。

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
增加
人口大幅增加。

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
喜欢
她更喜欢巧克力而不是蔬菜。

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
列举
你能列举多少国家?

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
照顾
我们的儿子非常照顾他的新车。

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
留出
我想每个月都留出一些钱以备后用。

luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
听
孩子们喜欢听她的故事。
