词汇
学习动词 – 荷兰语

hangen
IJsspegels hangen van het dak.
垂下
屋顶上垂下冰柱。

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
投票
人们为或反对候选人投票。

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
拔出
他怎么拔出那条大鱼?

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
扑灭
消防部门从空中扑灭火灾。

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
炫耀
他喜欢炫耀他的钱。

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
下雪
今天下了很多雪。

uitspringen
De vis springt uit het water.
跳出
鱼跳出了水面。

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
丢失
等一下,你丢了你的钱包!

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
练习
他每天都用滑板练习。

dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
服务
狗喜欢为主人服务。

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
决定
她不能决定穿哪双鞋。
