词汇
学习动词 – 荷兰语

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
更喜欢
我们的女儿不读书;她更喜欢她的手机。

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
让路
许多老房子不得不为新房子让路。

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
解释
爷爷向孙子解释这个世界。

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
投票
选民们今天正在为他们的未来投票。

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
站起来
她再也不能自己站起来了。

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
剪裁
形状需要被剪裁。

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
参观
她正在参观巴黎。

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
告诉
她告诉她一个秘密。

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
存储
女孩正在存储她的零花钱。

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
经过
两人彼此经过。

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
大声喊叫
如果你想被听到,你必须大声传达你的信息。
