词汇
学习动词 – 荷兰语

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
税收
公司以各种方式被征税。

durven
Ik durf niet in het water te springen.
不敢
我不敢跳进水里。

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
感觉
他经常感觉到孤独。

loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
放手
你不能放开握住的东西!

vertellen
Ze vertelde me een geheim.
告诉
她告诉了我一个秘密。

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
提起
直升机将两名男子提了起来。

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
存在
恐龙今天已经不存在了。

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
踩
我不能用这只脚踩地。

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
得到机会
请等一下,你很快就会得到机会!

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
得到病假条
他必须从医生那里得到一个病假条。

bidden
Hij bidt in stilte.
祈祷
他静静地祈祷。
