Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/3819016.webp
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
пропускати
Він пропустив шанс забити гол.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
командувати
Він командує своєю собакою.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
захищати
Дітей потрібно захищати.
cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
дивуватися
Вона була здивована, отримавши новини.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
чистити
Робітник чистить вікно.
cms/verbs-webp/74916079.webp
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
прибувати
Він прибув саме вчасно.
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
зустрічати
Друзі зустрілися на спільну вечерю.
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
давати
Батько хоче дати своєму сину трохи додаткових грошей.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
сидіти
У кімнаті сидять багато людей.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
подорожувати
Йому подобається подорожувати і він бачив багато країн.
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
лежати
Діти лежать разом на траві.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
просувати
Нам потрібно просувати альтернативи автомобільному руху.