Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/40129244.webp
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
виходити
Вона виходить з автомобіля.
cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
підтримувати
Ми з радістю підтримуємо вашу ідею.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
пояснювати
Дідусь пояснює світ своєму онукові.
cms/verbs-webp/105785525.webp
op handen zijn
Een ramp is op handen.
наближатися
Катастрофа наближається.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
познайомитися
Незнайомі собаки хочуть познайомитися одна з одною.
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
критикувати
Бос критикує співробітника.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
прикривати
Вона прикриває своє обличчя.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
уявляти
Вона щодня уявляє щось нове.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
робити помилку
Обдумуй уважно, щоб не робити помилку!
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
належати
Моя дружина належить мені.
cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
думати разом
У карточних іграх вам потрібно думати разом.
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
володіти
Я володію червоним спортивним автомобілем.