Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
повертати
Вона повертає м‘ясо.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
бути достатньо
Салат для мене достатньо на обід.
cms/verbs-webp/80356596.webp
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
прощатися
Жінка прощається.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
збивати
Велосипедиста збив автомобіль.
cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
народжувати
Вона скоро народить.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
звертати увагу
Потрібно звертати увагу на дорожні знаки.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Ze slaat de bal over het net.
ударити
Вона ударила м‘яч через сітку.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
очолювати
Йому подобається керувати командою.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
довіряти
Ми всі довіряємо один одному.
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
карати
Вона покарала свою доньку.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
шукати
Чого ти не знаєш, тобі треба шукати.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
виступати
Політик виступає перед багатьма студентами.