Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
бігти
Атлет біжить.
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
спати
Вони хочуть нарешті поспати цілу ніч.
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
знаходити житло
Ми знайшли житло в дешевому готелі.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
минати
Середньовіччя минуло.
cms/verbs-webp/25599797.webp
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
знижувати
Ви заощаджуєте гроші, коли знижуєте температуру приміщення.
cms/verbs-webp/92266224.webp
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
вимкнути
Вона вимикає електрику.
cms/verbs-webp/22225381.webp
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
відпливати
Корабель відпливає з порту.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
спілкуватися
Він часто спілкується зі своїм сусідом.
cms/verbs-webp/102304863.webp
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
бити
Обережно, конь може бити!
cms/verbs-webp/74916079.webp
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
прибувати
Він прибув саме вчасно.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
інвестувати
В що ми повинні інвестувати наші гроші?
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
насолоджуватися
Вона насолоджується життям.