Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/124525016.webp
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
лежати позаду
Час її молодості лежить далеко позаду.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
повертати
Вона повертає м‘ясо.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
захищати
Шолом має захищати від аварій.
cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
терпіти
Вона не може терпіти спів.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
ладнати
Закінчіть свою сварку та нарешті ладнайтеся!
cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
заручитися
Вони таємно заручилися!
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
снідати
Ми вважаємо за краще снідати в ліжку.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
записувати
Вам потрібно записати пароль!
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
прибувати
Літак прибув вчасно.
cms/verbs-webp/81973029.webp
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
ініціювати
Вони ініціюватимуть свій розлучення.
cms/verbs-webp/53646818.webp
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
пустити
На вулиці йшов сніг, і ми пустили їх до хати.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
повторювати
Ви можете повторити це?