Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
голосувати
Виборці сьогодні голосують за своє майбутнє.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
торкатися
Він торкнувся її ніжно.
cms/verbs-webp/119847349.webp
horen
Ik kan je niet horen!
чути
Я не чую тебе!
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
пропонувати
Жінка пропонує щось своїй подрузі.
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
знижувати
Я обов‘язково повинен знизити витрати на опалення.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
говорити
Він говорить до своєї аудиторії.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
De vrouw stopt een auto.
зупинити
Жінка зупиняє автомобіль.
cms/verbs-webp/60625811.webp
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
знищувати
Файли будуть повністю знищені.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
заходити
Корабель заходить у порт.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
горіти
В каміні горить вогонь.
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
спрацьовувати
Дим спрацював сигналізацію.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
здавати
Студенти здали іспит.