Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
запалити
Він запалив сірник.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
малювати
Я хочу покрасити мою квартиру.
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
малювати
Вона розмалювала свої руки.
cms/verbs-webp/90032573.webp
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
знати
Діти дуже цікаві і вже багато знають.
cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
оновлювати
Сьогодні потрібно постійно оновлювати свої знання.
cms/verbs-webp/102677982.webp
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
відчувати
Вона відчуває дитину в своєму животі.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
підвезти
Мати підвозить доньку додому.
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
зустрічати
Друзі зустрілися на спільну вечерю.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
тестувати
Автомобіль тестується у майстерні.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
висловлюватися
Хто знає щось, може висловитися в класі.
cms/verbs-webp/61806771.webp
brengen
De koerier brengt een pakketje.
приносити
Посланець приносить пакунок.
cms/verbs-webp/34664790.webp
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
бути поразеним
Слабший собака поразений у бою.