Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
різати
Перукар ріже її волосся.
cms/verbs-webp/71260439.webp
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
писати
Він писав мені на минулому тижні.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
кричати
Якщо хочете, щоб вас чули, вам потрібно голосно кричати.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
знати
Вона знає багато книг майже напам‘ять.
cms/verbs-webp/74119884.webp
openen
Het kind opent zijn cadeau.
відкривати
Дитина відкриває свій подарунок.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
посилатися
Вчитель посилається на приклад на дошці.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
продавати
Торговці продають багато товарів.
cms/verbs-webp/38753106.webp
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
говорити
В кінотеатрі не слід говорити гучно.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
чекати
Діти завжди чекають на сніг.
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
повертатися
Він не може повернутися назад сам.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
тягти
Він тягне санки.
cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
дивуватися
Вона була здивована, отримавши новини.