Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/120086715.webp
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
завершити
Ти можеш завершити цей пазл?
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
лежати напроти
Там замок - він лежить прямо напрроти!
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
пустити
Ніколи не слід пускати незнайомців.
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
зупинитися
Таксі зупинилося на зупинці.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
вчитися
Дівчата люблять вчитися разом.
cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
народжувати
Вона скоро народить.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
уявляти
Вона щодня уявляє щось нове.
cms/verbs-webp/78932829.webp
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
підтримувати
Ми підтримуємо творчість нашої дитини.
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
збільшувати
Компанія збільшила свій дохід.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
переконувати
Їй часто доводиться переконувати свою доньку їсти.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
сніг
Сьогодні випало багато снігу.
cms/verbs-webp/105785525.webp
op handen zijn
Een ramp is op handen.
наближатися
Катастрофа наближається.