Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/122638846.webp
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
здивувати
Сюрприз здивував її.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
командувати
Він командує своєю собакою.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
тікати
Наш син хотів втекти з дому.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
ремонтувати
Він хотів відремонтувати кабель.
cms/verbs-webp/116835795.webp
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
прибувати
Багато людей прибувають на відпустку автодомами.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
шукати
Чого ти не знаєш, тобі треба шукати.
cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
дивуватися
Вона була здивована, отримавши новини.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
звільняти
Босс звільнив його.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
малювати
Я нарисував для вас гарний малюнок!
cms/verbs-webp/110775013.webp
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
записувати
Вона хоче записати свою бізнес-ідею.
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
думати
Хто, на вашу думку, сильніший?
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
малювати
Автомобіль фарбується на синій колір.