Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
доглядати
Наш двірник доглядає за вивезенням снігу.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
переїжджати
Мій племінник переїжджає.
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
вимагати
Він вимагає компенсації від того, з ким у нього сталася аварія.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
кидати
Вони кидають м‘яч один одному.
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
інфікуватися
Вона інфікувалася вірусом.
cms/verbs-webp/114593953.webp
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
зустрічати
Вони вперше зустрілися один з одним в інтернеті.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
говорити
З ним треба поговорити; він такий самотній.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
здавати
Студенти здали іспит.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
ходити
Він любить ходити лісом.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
проходити
Час іноді проходить повільно.
cms/verbs-webp/80356596.webp
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
прощатися
Жінка прощається.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
вирішити
Вона не може вирішити, в якому взутті йти.