Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/61806771.webp
brengen
De koerier brengt een pakketje.
приносити
Посланець приносить пакунок.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
імітувати
Дитина імітує літак.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
шукати
Чого ти не знаєш, тобі треба шукати.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
бити
Вони люблять бити, але тільки в настільному футболі.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
продавати
Торговці продають багато товарів.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
дбати
Наш син дбає про свій новий автомобіль.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
споживати
Вона споживає шматок торта.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
перевершувати
Кити перевершують усіх тварин за вагою.
cms/verbs-webp/113253386.webp
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
виходити
Цього разу це не виходить.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
зустрічати
Іноді вони зустрічаються на сходовій клітці.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
очолювати
Йому подобається керувати командою.
cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
торкатися
Фермер торкається своїх рослин.