Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
smanjiti
Definitivno moram smanjiti troškove grijanja.

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
objasniti
Djed objašnjava svijet svom unuku.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
izdržati
Teško može izdržati bol!

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
pokriti
Lokvanji pokrivaju vodu.

bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
posluživati
Danas nas kuhar osobno poslužuje.

zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
biti
Ne bi trebali biti tužni!

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
pregaziti
Biciklist je pregazio automobil.

doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
provoditi
Ona provodi sve svoje slobodno vrijeme vani.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
stati na
Ne mogu stati na tlo s ovom nogom.

weglopen
Onze kat is weggelopen.
pobjeći
Naša mačka je pobjegla.

luisteren
Hij luistert naar haar.
slušati
On je sluša.
