Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

vermijden
Hij moet noten vermijden.
izbjegavati
Mora izbjegavati orašaste plodove.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
jasno vidjeti
Svojim novim naočalama sve jasno vidim.

serveren
De ober serveert het eten.
posluživati
Konobar poslužuje hranu.

branden
Er brandt een vuur in de open haard.
gorjeti
Vatra gori u kaminu.

haten
De twee jongens haten elkaar.
mrziti
Dva dječaka mrze jedan drugog.

boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
ljutiti se
Ona se ljuti jer on stalno hrče.

zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
biti
Ne bi trebali biti tužni!

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
pobijediti
Pokušava pobijediti u šahu.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
ponoviti
Moj papagaj može ponoviti moje ime.

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
slijediti
Moj pas me slijedi kada trčim.

vertrekken
De trein vertrekt.
polaziti
Vlak polazi.
