Vortprovizo

Lernu Verbojn – nederlanda

cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
puŝi
La flegistino puŝas la pacienton en rulseĝo.
cms/verbs-webp/105854154.webp
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
limigi
Bariloj limigas nian liberecon.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
doni
Kion ŝia koramiko donis al ŝi por ŝia naskiĝtago?
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignori
La infano ignoras siajn patrinajn vortojn.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
senti
Li ofte sentas sin sola.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
imiti
La infano imitas aviadilon.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
proponi
Ŝi proponis akvumi la florojn.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
rigardi
Ŝi rigardas tra binoklo.
cms/verbs-webp/116358232.webp
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
okazi
Io malbona okazis.
cms/verbs-webp/111021565.webp
walgen van
Ze walgde van spinnen.
malplaĉi
Al ŝi malplaĉas araneoj.
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
batali
La sportistoj batalas kontraŭ unu la alian.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
labori por
Li laboris firme por siaj bonaj notoj.