Wortschatz

Adverbien lernen – Niederländisch

cms/adverbs-webp/93260151.webp
nooit
Ga nooit met schoenen aan naar bed!
nie
Geh nie mit Schuhen ins Bett!
cms/adverbs-webp/155080149.webp
waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
warum
Kinder wollen wissen, warum alles so ist, wie es ist.
cms/adverbs-webp/166784412.webp
ooit
Heb je ooit al je geld aan aandelen verloren?
jemals
Hast du jemals alles Geld mit Aktien verloren?
cms/adverbs-webp/10272391.webp
al
Hij slaapt al.
bereits
Er ist bereits eingeschlafen.
cms/adverbs-webp/80929954.webp
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
mehr
Große Kinder bekommen mehr Taschengeld.
cms/adverbs-webp/176427272.webp
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
herab
Er stürzt von oben herab.
cms/adverbs-webp/176235848.webp
in
De twee komen binnen.
herein
Die beiden kommen herein.
cms/adverbs-webp/166071340.webp
uit
Ze komt uit het water.
heraus
Sie kommt aus dem Wasser heraus.
cms/adverbs-webp/29115148.webp
maar
Het huis is klein maar romantisch.
aber
Das Haus ist klein aber romantisch.
cms/adverbs-webp/96228114.webp
nu
Moet ik hem nu bellen?
jetzt
Soll ich ihn jetzt anrufen?
cms/adverbs-webp/102260216.webp
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
morgen
Niemand weiß, was morgen sein wird.
cms/adverbs-webp/176340276.webp
bijna
Het is bijna middernacht.
fast
Es ist fast Mitternacht.