Wortschatz
Adverbien lernen – Niederländisch
beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
unten
Er liegt unten auf dem Boden.
veel
Ik lees inderdaad veel.
viel
Ich lese wirklich viel.
bijna
Ik raakte bijna!
beinahe
Ich hätte beinahe getroffen!
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
dorthin
Gehen Sie dorthin, dann fragen Sie wieder.
weg
Hij draagt de prooi weg.
fort
Er trägt die Beute fort.
altijd
Hier was altijd een meer.
immer
Hier war immer ein See.
lang
Ik moest lang in de wachtkamer wachten.
lange
Ich musste lange im Wartezimmer warten.
al
Hij slaapt al.
bereits
Er ist bereits eingeschlafen.
in
Ze springen in het water.
hinein
Sie springen ins Wasser hinein.
vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
oft
Tornados sieht man nicht oft.
nooit
Men moet nooit opgeven.
niemals
Man darf niemals aufgeben.