Wortschatz

Adverbien lernen – Niederländisch

cms/adverbs-webp/12727545.webp
beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
unten
Er liegt unten auf dem Boden.
cms/adverbs-webp/77731267.webp
veel
Ik lees inderdaad veel.
viel
Ich lese wirklich viel.
cms/adverbs-webp/78163589.webp
bijna
Ik raakte bijna!
beinahe
Ich hätte beinahe getroffen!
cms/adverbs-webp/178180190.webp
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
dorthin
Gehen Sie dorthin, dann fragen Sie wieder.
cms/adverbs-webp/96549817.webp
weg
Hij draagt de prooi weg.
fort
Er trägt die Beute fort.
cms/adverbs-webp/135100113.webp
altijd
Hier was altijd een meer.
immer
Hier war immer ein See.
cms/adverbs-webp/121564016.webp
lang
Ik moest lang in de wachtkamer wachten.
lange
Ich musste lange im Wartezimmer warten.
cms/adverbs-webp/10272391.webp
al
Hij slaapt al.
bereits
Er ist bereits eingeschlafen.
cms/adverbs-webp/67795890.webp
in
Ze springen in het water.
hinein
Sie springen ins Wasser hinein.
cms/adverbs-webp/75164594.webp
vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
oft
Tornados sieht man nicht oft.
cms/adverbs-webp/142768107.webp
nooit
Men moet nooit opgeven.
niemals
Man darf niemals aufgeben.
cms/adverbs-webp/29115148.webp
maar
Het huis is klein maar romantisch.
aber
Das Haus ist klein aber romantisch.