Wortschatz

Adverbien lernen – Niederländisch

cms/adverbs-webp/135007403.webp
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
rein
Geht er rein oder raus?
cms/adverbs-webp/57758983.webp
half
Het glas is half leeg.
halb
Das Glas ist halb leer.
cms/adverbs-webp/134906261.webp
al
Het huis is al verkocht.
schon
Das Haus ist schon verkauft.
cms/adverbs-webp/7659833.webp
gratis
Zonne-energie is gratis.
gratis
Sonnenenergie ist gratis.
cms/adverbs-webp/162590515.webp
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
genug
Sie will schlafen und hat genug von dem Lärm.
cms/adverbs-webp/80929954.webp
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
mehr
Große Kinder bekommen mehr Taschengeld.
cms/adverbs-webp/75164594.webp
vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
oft
Tornados sieht man nicht oft.
cms/adverbs-webp/172832880.webp
erg
Het kind is erg hongerig.
sehr
Das Kind ist sehr hungrig.
cms/adverbs-webp/145004279.webp
nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
nirgendwohin
Diese Schienen führen nirgendwohin.
cms/adverbs-webp/73459295.webp
ook
De hond mag ook aan tafel zitten.
auch
Der Hund darf auch am Tisch sitzen.
cms/adverbs-webp/164633476.webp
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
wieder
Sie haben sich wieder getroffen.
cms/adverbs-webp/174985671.webp
bijna
De tank is bijna leeg.
nahezu
Der Tank ist nahezu leer.