Rječnik
Naučite glagole – nizozemski
mengen
De schilder mengt de kleuren.
miješati
Slikar miješa boje.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
postojati
Dinosaurusi danas više ne postoje.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
slušati
Djeca rado slušaju njene priče.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
prekriti
Lokvanji prekrivaju vodu.
eten
Wat willen we vandaag eten?
jesti
Šta želimo jesti danas?
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
udariti
Vole udarati, ali samo u stolnom nogometu.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
skakati
Dijete veselo skače naokolo.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
podnijeti
Ona ne može podnijeti pjevanje.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
krenuti
Kada se svjetlo promijenilo, automobili su krenuli.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
dolaziti
Sreća ti dolazi.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
vikati
Ako želiš biti čuo, moraš glasno vikati svoju poruku.