Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
stati na
Ne mogu stati na tlo s ovom nogom.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
proći
Može li mačka proći kroz ovu rupu?

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
otkazati
Let je otkazan.

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
graditi
Djeca grade visoki toranj.

zingen
De kinderen zingen een lied.
pjevati
Djeca pjevaju pjesmu.

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
tjera
Kauboji tjera stoku s konjima.

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
izrezati
Oblike treba izrezati.

voeden
De kinderen voeden het paard.
hraniti
Djeca hrane konja.

uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
rasprodati
Roba se rasprodaje.

vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
predstavljati
Advokati predstavljaju svoje klijente na sudu.

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
poslati
Roba će mi biti poslana u paketu.
