Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
iznajmljivati
On iznajmljuje svoju kuću.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
parkirati
Bicikli su parkirani ispred kuće.

accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
prihvatiti
Neki ljudi ne žele prihvatiti istinu.

instellen
Je moet de klok instellen.
postaviti
Morate postaviti sat.

vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
postaviti
Datum se postavlja.

stoppen
De agente stopt de auto.
zaustaviti
Policajka zaustavlja auto.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
prevoziti
Kamion prevozi robu.

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
napustiti
Mnogi Englezi su željeli napustiti EU.

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
udariti
Vole udarati, ali samo u stolnom nogometu.

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
osjećati
Često se osjeća samim.

monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
nadzirati
Sve se ovdje nadzire kamerama.
