Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
їздити
Автомобілі їздять колом.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
любити
Вона справжньо любить свого коня.
cms/verbs-webp/119404727.webp
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
робити
Вам слід було зробити це годину тому!
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
мити
Мама миє свою дитину.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
витягувати
Як він збирається витягти таку велику рибу?
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
проводити
Вона проводить увесь свій вільний час на вулиці.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
відчувати
Він часто відчуває себе самотнім.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
надсилати
Товари мені надішлють у пакунку.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
малювати
Автомобіль фарбується на синій колір.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
об‘єднуватися
Гарно, коли двоє об‘єднуються.
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
битися
Спортсмени б‘ються між собою.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
дякувати
Дуже вам дякую за це!