Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/110045269.webp
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
завершувати
Він щодня завершує свій маршрут бігом.
cms/verbs-webp/113253386.webp
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
виходити
Цього разу це не виходить.
cms/verbs-webp/67232565.webp
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
погоджуватися
Сусіди не могли погодитися на колір.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
писати
Він пише листа.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
залишити
Власники залишають мені своїх собак на прогулянку.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
жити
Вони живуть в комунальній квартирі.
cms/verbs-webp/119847349.webp
horen
Ik kan je niet horen!
чути
Я не чую тебе!
cms/verbs-webp/121928809.webp
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
зміцнювати
Гімнастика зміцнює м‘язи.
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
відмовлятися
Дитина відмовляється від їжі.
cms/verbs-webp/61245658.webp
uitspringen
De vis springt uit het water.
вискакувати
Риба вискакує з води.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
створити
Він створив модель будинку.
cms/verbs-webp/96628863.webp
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
заощаджувати
Дівчина заощаджує свої кишенькові гроші.