Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
обслуговувати
Офіціант подає їжу.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
формувати
Ми разом формуємо гарну команду.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
бити
Батьки не повинні бити своїх дітей.
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
збільшувати
Компанія збільшила свій дохід.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
сидіти
У кімнаті сидять багато людей.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
очікувати
Моя сестра очікує дитину.
cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
смакувати
Головний кухар смакує суп.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
вибігати
Вона вибігла у нових черевиках.
cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
терпіти
Вона не може терпіти спів.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
прощати
Я прощаю йому його борги.
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
відмовлятися
Дитина відмовляється від їжі.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
минати
Середньовіччя минуло.