Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/85623875.webp
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
вчитися
У моєму університеті навчається багато жінок.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
лежати напроти
Там замок - він лежить прямо напрроти!
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
прощати
Я прощаю йому його борги.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
телефонувати
Вона може телефонувати тільки під час обіду.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
шукати
Я шукаю гриби восени.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
пустити
Ніколи не слід пускати незнайомців.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
викликати
Цукор викликає багато хвороб.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
снідати
Ми вважаємо за краще снідати в ліжку.
cms/verbs-webp/56994174.webp
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
виходити
Що виходить із яйця?
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
повертатися
Вчителька повертає ессе учням.
cms/verbs-webp/93947253.webp
sterven
Veel mensen sterven in films.
помирати
Багато людей помирає у фільмах.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
жити
Вони живуть в комунальній квартирі.