Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
знати
Вона знає багато книг майже напам‘ять.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
телефонувати
Вона може телефонувати тільки під час обіду.
cms/verbs-webp/106682030.webp
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
знову знаходити
Я не міг знайти свій паспорт після переїзду.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
залишити
Власники залишають мені своїх собак на прогулянку.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
пустити вперед
Ніхто не хоче пустити його вперед на супермаркетному касі.
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
сидіти
Вона сидить біля моря на заході сонця.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
повторювати рік
Студент повторив рік.
cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
терпіти
Вона не може терпіти спів.
cms/verbs-webp/93947253.webp
sterven
Veel mensen sterven in films.
помирати
Багато людей помирає у фільмах.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
дивитися вниз
Я міг дивитися вниз на пляж з вікна.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
довіряти
Ми всі довіряємо один одному.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
годувати
Діти годують коня.