Ordforråd
Lær adverb – Dutch

in
Ze springen in het water.
inni
Dei hoppar inni vatnet.

erg
Het kind is erg hongerig.
veldig
Barnet er veldig sultent.

al
Het huis is al verkocht.
allereie
Huset er allereie solgt.

ook
De hond mag ook aan tafel zitten.
også
Hunden får også sitje ved bordet.

in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
inn
Går han inn eller ut?

misschien
Ze wil misschien in een ander land wonen.
kanskje
Ho vil kanskje bu i eit anna land.

ook
Haar vriendin is ook dronken.
òg
Venninna hennar er òg full.

ooit
Heb je ooit al je geld aan aandelen verloren?
nokon gong
Har du nokon gong tapt alle pengane dine i aksjar?

altijd
Je kunt ons altijd bellen.
når som helst
Du kan ringje oss når som helst.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
åleine
Eg nyter kvelden heilt åleine.

meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
meir
Eldre barn får meir lommepengar.
