Ordforråd
Lær adverb – Dutch

naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
ned
Ho hoppar ned i vatnet.

iets
Ik zie iets interessants!
noko
Eg ser noko interessant!

ook
Haar vriendin is ook dronken.
òg
Venninna hennar er òg full.

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
ned
Han fell ned frå ovan.

daar
Het doel is daar.
der
Målet er der.

meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
meir
Eldre barn får meir lommepengar.

altijd
Je kunt ons altijd bellen.
når som helst
Du kan ringje oss når som helst.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
åleine
Eg nyter kvelden heilt åleine.

nooit
Ga nooit met schoenen aan naar bed!
aldri
Gå aldri til sengs med sko på!

ook
De hond mag ook aan tafel zitten.
også
Hunden får også sitje ved bordet.

behoorlijk
Ze is behoorlijk slank.
ganske
Ho er ganske slank.
