Woordenlijst

Noors – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/49853662.webp
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
cms/verbs-webp/101383370.webp
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.