Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
visjeti
Ležaljka visi s stropa.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
vratiti
Majka vraća kći kući.

missen
Ik zal je zo erg missen!
nedostajati
Jako ćeš mi nedostajati!

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
pregaziti
Biciklist je pregazio automobil.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
snijegiti
Danas je puno snijegilo.

openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
otvoriti
Festival je otvoren vatrometom.

leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
svidjeti se
Djetetu se sviđa nova igračka.

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
izrezati
Oblike treba izrezati.

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
oštetiti
U nesreći su oštećena dva automobila.

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
prolaziti
Auto prolazi kroz drvo.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
prespavati
Žele konačno prespavati jednu noć.
