Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

versturen
Ze wil de brief nu versturen.
otpremiti
Želi odmah otpremiti pismo.

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
pobjeći
Svi su pobjegli od požara.

voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
dovršiti
Možeš li dovršiti slagalicu?

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
početi trčati
Sportaš je spreman početi trčati.

open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
ostaviti otvoreno
Tko ostavi prozore otvorene poziva provalnike!

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
doći na red
Molim čekaj, uskoro ćeš doći na red!

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
tiskati
Knjige i novine se tiskaju.

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
vjerovati
Svi vjerujemo jedni drugima.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
snijegiti
Danas je puno snijegilo.

met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
ići vlakom
Tamo ću ići vlakom.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
stati na
Ne mogu stati na tlo s ovom nogom.
