Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
studirati
Mnogo žena studira na mom sveučilištu.

zingen
De kinderen zingen een lied.
pjevati
Djeca pjevaju pjesmu.

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
javiti se
Tko zna nešto može se javiti u razredu.

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
pobjeći
Svi su pobjegli od požara.

rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
skakutati
Dijete veselo skakuće.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
utjecati
Ne dajte da vas drugi utječu!

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
jasno vidjeti
Svojim novim naočalama sve jasno vidim.

vermijden
Ze vermijdt haar collega.
izbjegavati
Ona izbjegava svog kolegu.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.
odbiti
Dijete odbija svoju hranu.

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
hvalisati
Voli se hvalisati svojim novcem.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
preskočiti
Sportaš mora preskočiti prepreku.
