Rječnik
Naučite glagole – nizozemski
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
transportirati
Kamion transportira robu.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
napiti se
On se napije gotovo svaku večer.
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
ubiti
Pazi, s tom sjekirom možeš nekoga ubiti!
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
znati
Djeca su vrlo znatiželjna i već puno znaju.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
komentirati
On svakodnevno komentira politiku.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
otići
Naši su praznički gosti otišli jučer.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
dogoditi se
Ovdje se dogodila nesreća.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
pokriti
Dijete se pokriva.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
složiti se
Susjedi se nisu mogli složiti oko boje.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
zaštititi
Djecu treba zaštititi.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
dopustiti
Ne treba dopustiti depresiju.