Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
prolaziti
Auto prolazi kroz drvo.

wakker worden
Hij is net wakker geworden.
probuditi se
Upravo se probudio.

wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
krenuti
Kad se svjetlo promijenilo, automobili su krenuli.

leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
svidjeti se
Djetetu se sviđa nova igračka.

verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
preferirati
Mnoga djeca preferiraju bombone umjesto zdravih stvari.

controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
provjeriti
Mehaničar provjerava funkcije automobila.

bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
dostaviti
On dostavlja pizze kućama.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
ići dalje
Ovdje više ne možeš ići.

overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
nadmašiti
Kitovi po težini nadmašuju sve životinje.

vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
reći
Imam ti nešto važno reći.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
vikati
Ako želiš biti čuo, moraš glasno vikati svoju poruku.
