אוצר מילים
למד מילים - הולנדית

opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
שוב
הם נפגשו שוב.

beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
למטה
הוא שוכב למטה על הרצפה.

altijd
Je kunt ons altijd bellen.
בכל זמן
אתה יכול להתקשר אלינו בכל זמן.

erg
Het kind is erg hongerig.
מאוד
הילד מאוד רעב.

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
למטה
הוא נופל למטה מלמעלה.

genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
מספיק
היא רוצה לישון ויש לה מספיק מהרעש.

daar
Het doel is daar.
שם
המטרה היא שם.

buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
החוצה
לילד החולה אסור לצאת החוצה.

misschien
Ze wil misschien in een ander land wonen.
אולי
אולי היא רוצה לחיות במדינה אחרת.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
לבד
אני נהנה מהערב הזה לבד.

half
Het glas is half leeg.
חצי
הכוס היא חצי ריקה.
