Vocabulari
Aprèn verbs – neerlandès

beginnen
School begint net voor de kinderen.
començar
L’escola està just començant per als nens.

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
collir
Vam collir molt vi.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
muntar
Als nens els agrada muntar en bicicletes o patinets.

serveren
De ober serveert het eten.
servir
El cambrer serveix el menjar.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
aparcar
Els taxis s’han aparcat a la parada.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
xutar
En les arts marcials, has de saber xutar bé.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
confirmar
Ella va poder confirmar la bona notícia al seu marit.

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
preguntar
La meva mestra sovint em pregunta.

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
desxifrar
Ell desxifra la lletra petita amb una lupa.

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
començar a córrer
L’atleta està a punt de començar a córrer.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
estimar
Realment estima el seu cavall.
